Shunts

Ga terug naar de inhoudsopgave

SANO shunt

Anatomie van de shunt;

De Sano shunt  bestaat uit een buisprothese vanuit het rechter ventrikel door de ventrikelwand  over het hart naar de arteria pulmonalis. De shunt voorziet de longcirculatie van bloed.

Indicaties;

  • Pulmonaal atresie
  • Kritische pulmonaalstenose
  • Tetralogie van Fallot met kritische pulmonaalstenose
  • Hypoplastisch rechterhart syndroom
  • Norwood operatie bij een hypoplastisch linkerhart syndroom
  • Onderdeel van de Rastelli procedure
  • Tricuspidalis atresie
  • Morbus Ebstein

Eigenschappen;

  • De shunt vult zich in de diastole ( ontspanning van de ventrikelwand)
  • De shunt loopt over het hart heen
  • De shunt en dus de pulmonale flow is niet bloeddruk afhankelijk
  • Geen steal van de systeemcirculatie. ( minder wijde polsdruk)

Voordelen;

  • De shunt is niet bloeddruk afhankelijk
  • Ventrikel is `pomp` voor de pulmonale flow

 

Nadelen;

  • Kind kan niet op de buik liggen (drukt de shunt dicht)
  • Bij asystolie kan geen hartmassage worden toegepast (Hartmassage drukt de shunt dicht en belemmert dus de pulmonale flow)
  • Vrij lange shunt met risico op knikken
  • Na opheffen shunt een litteken in de ventrikelwand ( zwakkere plek, die niet contractiel is)
  • Kans op geleidingsstoornis (re-bundeltak blok), door inhechten van de shunt in de rechter ventrikelwand.

CENTRALE/ AORTA-PULMONALE shunt

 Anatomie van de shunt;

De shunt bestaat uit een buisprothese/ kunstvat van de aorta rechtstreeks naar de arteria pulmonalis.

Indicaties;

  • Pulmonaal atresie
  • Kritische pulmonaalstenose
  • Tetralogie van Fallot met kritische pulmonaalstenose
  • Hypoplastisch rechterhart syndroom
  • Norwood operatie bij een hypoplastisch linkerhart syndroom
  • Tricuspidalis atresie
  • Morbus Ebstein (bij te ernstige afwijking/ onbruikbaar re ventrikel)

Eigenschappen;

  • Kleploze verbinding van de aorta met de a.pulmonalis
  • De vulling van de shunt vindt voornamelijk plaats in de systole
  • De flow door de shunt wordt bepaald door de arteriële bloeddruk en de pulmonale weerstand
  • Steal van bloed uit de lichaamscirculatie (wijde polsdruk in de ABP/ RR).
  • Diameter van de shunt is mede bepalend voor de verdeling long-systeem flow

 Voordelen;

  • Korte shunt
  • Niet over het hart heen, buikligging en hartmassage mogelijk
  • Geen litteken in ventrikel
  • Geen verhoogde kans op geleidingsstoornissen
  • Bloeddruk in aorta is de ` pomp` voor de pulmonale flow

Nadelen;

  • Steal uit de systeemcirculatie
  • Bloeddruk afhankelijke vulling van de shunt en dus pulmonale circulatie
  • Bij hoge flow naar de pulmonaalcirculatie (te hoge saturatie), te geringe systeemperfusie met kans op NEC.(ideale saturatie tussen 75% en 85%) 

MODIFIED BLALOCK-TAUSSIG (BT) shunt

 

Anatomie van de shunt;

Buisprothese van de arteria-subclavia rechts naar de arteria-pulmonalis. De shunt word aangelegd vlak na de vertakking van de aorta naar de rechterarm.

Indicaties;

  • Pulmonaal atresie
  • Kritische pulmonaalstenose
  • Tetralogie van Fallot met kritische pulmonaalstenose
  • Hypoplastisch rechterhart syndroom
  • Norwood operatie bij een hypoplastisch linkerhart syndroom
  • Tricuspidalis atresie
  • Morbus Ebstein (bij onbruikbaar re ventrikel)

Eigenschappen;

  • Kleploze verbinding van de arteria-subclavia met de arteria-pulmonalis
  • De vulling van de shunt vindt voornamelijk plaats in de systole
  • De flow door de shunt wordt bepaald door de arteriële bloeddruk en de pulmonale weerstand
  • Steal van bloed uit de lichaamscirculatie (wijde polsdruk in de ABP/ RR).
  • Diameter van de shunt mede bepalend voor de verdeling long- systeem flow

 Voordelen;

  • Niet over het hart heen, buikligging en hartmassage mogelijk
  • Geen litteken in ventrikel
  • Geen verhoogde kans op geleidingsstoornissen
  • Bloeddruk in arteria-subclavia is `pomp`voor de pulmonale flow

Nadelen;

  • Steal uit de systeemcirculatie
  • Bloeddruk afhankelijke vulling van de shunt en dus pulmonale circulatie
  • Bij hoge flow naar de pulmonaalcirculatie (te hoge saturatie), te geringe systeemperfusie met kans op NEC.(ideale saturatie tussen 75% en 85%) 

GLENN shunt (PCPC);

Anatomie van de shunt;

Glenn shunt of wel pcpc,  de vena cava superior wordt end to side met de arteria pulmonalis verbonden.  Een eventueel eerder aangelegde shunt ( centrale (AP)-, bt- of sano shunt) wordt in de zelfde sessie opgeheven.

 Indicaties;

  • Pulmonaal atresie
  • Hypoplastisch rechterhart syndroom (soms als tweede operatie als een ap/bt shunt al is aangelegd)
  • Hypoplastisch linkerhart syndroom (de pcpc is de tweede operatie in de norwood procedure)
  • Tricuspidalis atresie
  • Morbus Ebstein ( bij onbruikbaar re ventrikel)

Eigenschappen;

  • Kleploze verbinding tussen de venacava superior en de arteria pulmonalis
  • Passieve longflow, de aanzuigende werking van de thorax (mn bij de inspiratie) zorgt voor de vulling van de arteria pulmonalis.
  • Alleen bovenste deel van de veneuse return staat op de a.pulmonalis

Voordelen;

  • Ontlasting van het ventrikel dat hoeft niet meer twee circulaties (pulmonaal en systeem) te onderhouden.

 Nadelen;

  • Passieve longflow ( geen pomp achter de longflow), afhankelijk van de aanzuigende werking van de thorax en de pulmonale weerstand.
  • Kan ip pas worden aangelegd als het kind ongeveer 3 maanden oud is ( ivm pulmonale weerstand)

In een later stadium wordt de PCPC uitgebreid tot de TCPC, waarbij naast de VCS  de VCI middels een tunnel door het rechter atrium met de arteria pulmonalis wordt verbonden. Hierdoor ontstaat een totaal gescheiden circulatie met een passieve longflow. De TCPC wordt gemiddeld op een leeftijd van 3 jaar aangelegd, omdat dan een `volwassen` maat tunnel gebruikt kan worden.